Ik droomde vanacht heel vaag. Ik was in een clubje met twee vriendinnen (die ik allebei niet in werkelijkheid ken), en een van die vriendinnen zou een baby krijgen. Maar die wilde eerst bij haar ouders zijn voordat ze dat kindje kreeg, dus gingen we in de trein naar een of ander vreemd, ver land om naar die ouders toe te gaan. Toen we daar aankwamen, werd het kindje te vroeg geboren en was het nog maar een heel klein jochie. Hij zou eigenlijk dood moeten gaan, en iedereen was in rouwstemming.
Die ouders zouden met hun dochter mee terug komen naar ons eigen land, maar toen we waren aangekomen op ons station, gingen ze snel met alle bagage weg en lieten mij met dat kindje alleen achter in de trein. Eerst wachtte ik nog tot ze terug zouden komen, maar toen reed de trein verder, en schreeuwde ik naar de conducteur dat er als er mensen zochten naar een meisje met een baby, dat hij ze dan moest vertellen dat ik met de trein verder ben gegaan en dat ik niet meer terug kon keren. Want dat kon ook niet, er gingen geen treinen terug.
Toen ik op het eindpunt van de reis was gekomen, stond ineens die vriendin (de moeder van het kindje) naast me, en ze keek me heel vuil aan. Dus ik werd kwaad, en ik zeg: wat doe jij hier? Zegt ze: ik wil mijn zoon. Dus toen zei ik: "nee, je krijgt hem niet. Je hebt hem achter gelaten in een trein op weg naar een plek waar je niet meer vandaan kunt gaan. Je wilde hem niet? Nu krijg je hem niet meer! Ik zorg voor hem." En toen ben ik met een boos hoofd uit de trein gestapt, en zij kwam achter ons aan.
In het land waar we toen waren, was het oorlog, en we moesten snel vluchten over een heuvel met een autobaan eroverheen. Het onweerde, en ik moest snel zijn, anders zou ik dood gaan, en het kindje was belangrijk, dus het mocht kostte wat het kost niet dood gaan. Ik klom en ik klom, en het was een ontzettend hoge en stijle heuvel. Die vriendin was achter me, maar die werd door de bliksem geraakt en ging dood. Toen voelde ik me ontzettend schuldig, en klom ik nog harder. Ik was doodsbang dat ik weg zou glijden, maar dat gebeurde niet. Ik mocht van mezelf niet omlaag, maar alleen omhoog kijken. Toen ik bijna boven was, was ik bang dat het een oneindige klim zou zijn, dus dat ik nooit boven zou komen, dat ik dus in een droom gevangen zat, maar ik kwam boven. Ik had mijn ogen dicht, en op de tast heb ik me toen omgedraait en ben ik aan de andere kant van de heuvel eraf gegleden. Toen moest ik rennen naar de volgende heuvel, maar daar kwam ik met gemak overheen, die was niet zo hoog en minder stijl.
Daarna kwam ik op een punt waar ik al eerder ben geweest in dromen; een vreemde samenloop van rivieren waar het altijd nacht is en er heel veel doodlopende stijgers waren. Ik moest me een weg banen door al het riet, en telkens beslissen of ik wel de goeie kant op ging. Al die tijd schreeuwde er een stem in mijn hoofd; zorg voor de jongen, hij is belangrijk, hij is degene die de oorlog kan stoppen. Hij is het wonder dat een te vroege bevalling overleefde, men moet hem opleiden. Zorg ervoor dat hem niets overkomt, anders is alles verloren.
Ik was niet bang om dood te gaan, maar ik was wel in de stress om het kind veilig te houden. En ik wist al welke gangen er dood liepen, dus er bleef er nog maar eentje over die ik moest bewandelen. En toen kwam ik uit op een punt zonder pad, een wildernis waar niets leefde, waar alleen maar dood en verderf was. Ik wist niet waar ik heen moest, naar wie ik moest zoeken, en almaar dreunde die stem in mijn hoofd. En toen werd ik wakker met een gevoel van falen en radeloosheid. Best wel stom, gezien de reis die ik al achter de rug had