Angststoornis bepaald door opvoedstijl en temperament

Of een kind last krijgt van lang aanhoudende angsten hangt af van een samenspel van erfelijke aanleg en de opvoedstijl van ouders. Dat blijkt uit een onderzoek, dat nu duidelijk maakt hoe het kan dat angstproblemen in sommige families meer voorkomen dan in andere.

AngststoornisDeze conclusies volgen uit onderzoek van Ingeborg Lindhout, die op 2 juli promoveert aan de Universiteit van Amsterdam.
Ouders die zelf last hebben van angsten beschrijven zichzelf als minder warm en steunend. Ze zouden meer controlerend handelen dan ouders zonder die stoornis. Zo bekritiseren ze bijvoorbeeld hun kinderen meer en maken zich meer zorgen. Dat kan betekenen dat hun kinderen zich afhankelijk van hen gedragen.
Ook blijkt dat angstige kinderen sowieso anders worden opgevoed dan kinderen zonder stoornis, ook binnen hetzelfde gezin. Ze voelen zich namelijk al gauw afgewezen of krijgen meer kritiek. Hun ouders rapporteren meer negatieve uitingen, meer zorgen en minder de neiging om de autonomie van hun kind te stimuleren. Ook het temperament van een kind speelt een rol. Kinderen die door hun ouders als emotioneel en verlegen beschreven worden, hebben vaker een angststoornis.

(Bron: Universiteit van Amsterdam)

‘Verwijs genderdysfore kinderen naar specialist’

Kinderen die het gevoel hebben dat ze van het verkeerde geslacht zijn, zouden rond hun puberteit verwezen moeten worden voor specialistisch onderzoek.

Dat stelt Madeleine Wallien, die op 27 juni promoveert aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Zij zegt dat het veel uitmaakt hoe extreem de vorm van ‘genderdysforie’ is die de kinderen hebben.
Kinderen die na de puberteit hun geslacht willen laten aanpassen, blijken al vóór hun 12e jaar een extreme vorm van genderdysforie te hebben gehad. Bij kinderen met een minder extreme vorm neemt de dysforie na de puberteit juist af. Het is daarom niet raadzaam genderdysfore kinderen al op jonge leeftijd volledig en permanent in de sociale rol van het andere geslacht te laten leven.
Bron: Vrije Universiteit Amsterdam

Stemming verbetert door voeding met veel kalium

Al bekend is dat een calorie-arm voedingspatroon het humeur beïnvloedt. Australische onderzoekers hebben nu ontdekt dat ook voedingsstoffen als natrium, kalium, magnesium en calcium zo’n effect hebben. Volgens hen voel je je het beste met een voedingspatroon met weinig natrium en veel kalium.

De relatie tussen voeding en mood is vaak onderzocht. Uit studies blijkt bijvoorbeeld dat een dieet met weinig calorieën kan leiden tot een futloos, hongerig en vermoeid gevoel. Een low fat-voedingspatroon zou boos stemmen en een high fat-dieet dempt stress, zo blijkt uit dierstudies. Over het effect van electrolyten als natrium, kalium, magnesium en calcium is tot nu toe weinig bekend.
De Australiërs voerden een experiment uit met bijna honderd proefpersonen, die gedurende perioden van vier weken drie verschillende diëten moesten volgen: een zuiveldieet met veel calcium [HC], een dieet met weinig natrium en veel kalium [LNAHK] en een dieet met een matige hoeveelheid natrium, veel kalium en veel calcium [OD]. Ze werden gevraagd om vragenlijsten in te vullen, zodat de onderzoekers een beeld kregen van de stemming.
Toen de proefpersonen hun gewone dieet inruilden voor een LNAHK-dieet verbeterde hun stemming duidelijk. Het OD-dieet was niet van invloed op de schaal voor stemming. Vooral het LNAHK-dieet is dus goed voor het humeur.
Kalium is een element dat we vooral binnenkrijgen via plantaardige producten zoals fruit, aardappels, bonen en spinazie.

(Br J Nutr. 2008 May 9:1-8)